Haas, Varkje en Heer Vos in: Meinong’s Jungle

Het is een warme dag. Varkje zit buiten te tekenen. Hij is zo geconcentreerd, dat het puntje van zijn tong uit zijn mond steekt. Hij tekent een zwijntje, maar wel een bijzonder zwijntje. Het beestje heeft vleugels. Hele grote. De vleugels zijn moeilijk om te tekenen, dus Varkje doet extra zijn best.

Plotseling ploft Heer Vos naast hem neer. ‘Wat ben jij nou weer aan het tekenen, Snuitkever?’, vraagt hij, en hij trekt de tekening naar zich toe. ‘Het beroemde Gevleugelde Everzwijn!’ zegt Varkje trots. Heer Vos grinnikt. ‘Beroemd, zeg je?’. Varkje knikt. ‘Er bestaan helemaal geen zwijntjes met vleugels. Vleugels zijn voor zwanen, en duiven, en andere beesten met snaveltjes’, gniffelt Heer Vos. ‘Hoe weet jij dat nou?!’ roept Varkje boos. Heer Vos klopt hem op zijn schouder. ‘Omdat ik nog nooit een zwijntje met vleugeltjes gezien heb,’ zegt hij zelfverzekerd. ‘Hmpf.’ Mompelt Varkje, en gaat verder met zijn tekening.

‘Boe!’ horen ze plots achter zich. Het is Haas. ‘Wat zijn jullie aan het doen?’. ‘Tekenen’, zegt Varkje afwezig. ‘We hadden het net toch over het Beroemde Niet-Bestaande Gevleugelde Everzwijn?’ Heer Vos gniffelt weer.

‘Niet bestaand?’ vraagt Haas. Heer Vos knikt. ‘Er bestaat toch helemaal niet zoiets als een zwijntje met vleugels!’, zegt hij zelfverzekerd. Haas denkt na. ‘Misschien toch wel!’. Heer Vos fronst. Varkje kijkt op van zijn tekening. ‘Toch wel?’ vragen ze allebei tegelijk. Haas knikt. ‘Luister!’

Volgens een oude legende is er diep in het bos een plek die Meinongs Jungle heet. Daar verzamelen alle dingen die niet bestaan zich,’ zegt Haas duister. ‘Meinongs Jungle?’ zegt Heer Vos ongelovig, ‘waarom heb ik daar nog nooit van gehoord?’ Haas haalt zijn schouders op. ‘Misschien weet je toch niet zoveel als je denkt,’ fluistert Varkje.
Heer Vos negeert hem. ‘Waar is die jungle dan precies?!’ Hij klinkt nu toch wel een beetje nieuwsgierig. ‘Ik heb geen idee,’ zegt Haas, ‘maar ik heb thuis een hele oude kaart, van mijn overgrootvader Wijze Haas. Die kaart kan ons vast verder helpen!’.
‘Waar wachten we dan nog op?!’ roept Heer Vos. Hij trekt Varkje overeind en begint te hollen richting de zandverstuiving. ‘Kom mee!’

***

Als Haas en Varkje bij het huisje van Haas komen, zit Heer Vos al ongeduldig voor de deur. ‘Zijn jullie daar eindelijk? Ik dacht dat hazen zo snel waren!’ moppert hij, en veegt een denkbeeldig stofje van zijn weelderige oranjebruine vacht. Haas zegt niets, maar opent zijn deurtje, en schenkt eerst drie grote glazen vlierbessenlimonade in. Dan begint hij te rommelen in een grote houten kist, die eruit ziet alsof hij wel al honderd jaar oud is.

‘Aha!’ roept hij plots, en trekt een gelige rol papier uit de kist. ‘De kaart van het Oerbos, gemaakt door mijn overgrootvader, Wijze Haas van Hazenstein!’ fluistert hij geheimzinnig. Hij rolt het papier uit op de tafel. Heer Vos en Varkje turen over zijn schouder mee.

‘Kijk!’ zegt Haas. Dit is de zandverstuiving, hier het bramenbos, en daar woon jij Varkje, in het dennenbos!’ Hij laat zijn poot over de kaart glijden. ‘Hier zijn de watervallen, zie je! Hier de grotten, en het zandpad naar de zee… Oh!’. Haas tikt op de kaart. ‘Kijk hier!’ fluistert hij. Langs de rand van het donkerste en oudste deel van het Oerbos ligt een rare, groene vlek. “MJ”, staat erop in sierlijke, krullerige letters. ‘Dat moet het zijn!’ zegt Haas ademloos. Heer Vos fronst. ‘Weet je het wel zeker?’. ‘Natuurlijk,’ zegt Haas knorrig. Anders had mijn overgrootvader het toch niet op de kaart gezet!’. Hij rolt de kaart voorzichtig weer op. Heer Vos haalt zijn schouders op. ‘Er is maar één manier om er achter te komen…’.
‘Een avontuur!’ roept Varkje. Snel pakt Haas wat hapjes en een lantaarn. Dan gaan ze op weg.

Hoe dieper ze het bos in gaan, hoe donkerder het wordt. Het is onmogelijk om te zeggen of het boven de bomen nog dag is of al nacht. Tussen de bomen verschijnen langzaam honderden piepkleine lichtjes. ‘Vuurvliegjes’, fluistert Haas. ‘Ahum,’ hij schraapt zijn keel, ‘beste vuurvliegjes, zouden er misschien een paar van jullie in mijn lantaarn willen kruipen? We hebben licht nodig, want we zijn op zoek naar Meinongs Jungle. Als we klaar zijn, laten we jullie er natuurlijk direct weer uit!’. Eventjes gebeurt er niets, maar dan zweeft er een wolk vliegjes de lantaarn in. Een zacht, goudkleurig licht schijnt op het pad tussen de bomen. ‘Bedankt!’ fluistert Haas. Met het licht van de lantaarn trekken ze nog dieper het bos in.

Tussen de bladeren klinkt een vreemd geritsel, en vanuit de struiken loeren lichtgevende ogen. ‘Weet je zeker dat we goed lopen?’ piept Varkje. Haas ontrolt de kaart, en tuurt erop. ‘Heel zeker’, zegt hij, ‘volgens de kaart zou de ingang hier zelfs vlakbij moeten zijn!

‘hee!’ roept Varkje, ‘waar is Heer Vos heen?!’. Haas kijkt vertwijfeld om zich heen. ‘Hallo?’ fluistert Varkje. ‘Ik denk dat ik het gevonden heb!’ klinkt het plots. Haas en Varkje kijken verbaast om zich heen. ‘Hier!’ Vanuit een kleine, donkere grot steekt plotseling de kop van Heer Vos. Voorzichtig sluipen Haas en Varkje naar binnen. Met het licht van de vuurvliegjes schuifelen ze vooruit, tot ze bijna tegen Heer Vos op botsen. Hij wijst op een soort tekening op de wand van de grot. Als Haas de lamp dichterbij houdt, ziet hij dat het letters zijn. ‘Alexius…Meinong…’ leest hij langzaam voor. Op datzelfde moment klinkt er gerommel. Een regen van stof, steentjes en kleine kevers daalt op de drie dieren neer. ‘Oei! Beestjes!’ Varkje holt van schrik vooruit, waar ineens geen muur meer is, maar een opening naar een groene jungle.

***

In de jungle is het warm, veel warmer dan in het bos. Overal klinkt geluid. Zingende vogels, stromend water, ritselende bladeren. Heer Vos duikt de struiken in. ‘Waar zijn al die vogels?!’ gromt hij. Haas en Varkje zeggen niets. Stilletjes lopen ze door de jungle, over een pad bezaaid met oude stenen.
‘Kijk daar!’ sist Heer Vos plots. Door de bladeren zien ze iets bewegen. Voorzichting sluipen ze er naartoe. ‘Oh!’ fluistert Haas. Door de bomen zien ze een smal beekje, en langs de rand van het beekje loopt een eenhoorn.
Hoe dieper ze de jungle in gaan, hoe meer vreemde dingen ze tegenkomen. Op een open plek blijven ze staan. In het midden van de open plek ligt een vreemd ding.

‘Wat zou dat zijn?’ vraagt Varkje. Hij loopt om het vreemde voorwerp heen. ‘Het is in elk geval geen dier…’ mompelt hij. Voorzichtig geeft hij het ding een duwtje. Langzaam begint het ding te rollen. Eerst als een bal, maar als ze goed kijken, ziet het er ineens meer uit als een vierkant, een soort rollende dobbelsteen. Varkje wrijft in zijn ogen. ‘Ik denk,’, fluistert Haas, ‘dat dit een vierkante cirkel is!’. Heer Vos knijpt zijn ogen samen. ‘Ik zou willen zeggen dat vierkante cirkels niet bestaan,’ mompelt hij, ‘maar… dit lijkt er toch een te zijn. Hoewel het natuurlijk eigenlijk niet kan. Een cirkel kan niet vierkant zijn…’. Hij blijft staren naar het ding, dat continu van vorm en kleur lijkt te veranderen. Plotseling komt het met een “BONK” tot stilstand tegen de stam van een grote boom. Vanuit de takken klinkt geflapper en geknor, en uit het bladerdek komt een beest gevlogen.

‘Het Beroemde Gevleugelde Everzwijn!’.  Varkje houdt zijn adem in. De drie dieren kijken naar het gevleugelde zwijn, dat met grote, zilverkleurige vleugels een rondje vliegt over de open plek en dan verdwijnt tussen de bomen. ‘Hij is… prachtig.’ Zegt Heer Vos. Verbaast kijken Haas en Varkje hem aan. ‘Ik zei het toch!’ zegt Varkje zelfvoldaan. Heer Vos luistert niet. Hij tuurt naar de plek waar het gevleugelde everzwijn tussen de bomen verdween, en zucht.
Na een tijdje besluiten ze terug te gaan. Hoewel het licht was toen ze de jungle binnengingen, begint het nu te schemeren. ‘Raar’, zegt Haas, ‘buiten de jungle werd het nacht. Het kan toch niet tegelijk dag en nacht zijn?’. ‘Tssk,’ zegt Heer Vos, ‘hier zijn toch alle niet-bestaande-dingen?’, en hij verdwijnt tussen de struiken. Pas bij de ingang van de jungle verschijnt hij weer, zijn armen geheimzinnig achter zijn rug. ‘Waar was jij nou heen?’ vraagt Haas. Heer Vos grinnikt, en haalt zijn armen achter zijn rug vandaan. ‘De kip met de gouden eieren!’ zegt hij triomfantelijk. ‘Ik wist dat ze hier ergens moest zijn!’. ‘Tot later!’ en hij gaat ervandoor. Haas schudt zijn hoofd. ‘Kom’, zegt hij, en samen met Varkje loopt hij de grot uit, terug het bos in, terug naar huis.

p.s.: In het filosofische domein van de ontologie is Meinongs Jungle de repository van niet-bestaande objecten in de filosofie van Alexius Meinong. Ik heb in dit verhaal de jungle als “bestaande plaats” verzonnen.